Sándor Reményik, En mijn hart heeft mij verlaten
Psalm 40:13 Want rampen, niet te tellen,
hebben mij omvangen;
mijn ongerechtigheden hebben mij getroffen,
en ik heb ze niet kunnen overzien.
Zij zijn machtig veel meer
dan de haren van mijn hoofd,
en mijn hart heeft mij verlaten.Dit is de grootste zonde.
En de afschuwelijkste straf.
En de grootste ellende:
Zelfs mijn hart heeft mij verlaten.Ik zit in het midden van de zandleegte,
Mijn zware hoofd ontmoedigt.
Ik zit, als een steen,
Met slome, dorre steen-bewegingen
Tast is naar mijzelf.
Wild en vreemd zoekt mijn hand
Rond de plek
Waar mijn hart hoort te zijn.Het is er niet, het is er niet.
Het is weggevlogen, vervaagt met de jaren
Met de herfsten en lentes,
Met de zonden en zorgen,
Met de trekvogels.
Ik weet niet met wie, ik weet niet waarmee,
Ik weet niet hoe,
Met welke minuten, uren, dieven
Het is vervaagd, ontsnapt, verdwenen, verdampt,
Of mij verlaten heeft. Mijn hart.Soms zou ik nog zingen.
Ineens stokt het lied in mijn keel,
Bevriest, verkilt,
Ik voel mijn hart niet onder het lied.
Ik zou soms een strelend woord willen spreken,
Eenvoudig, helder, zoet, warm,
Troostrijk.
Ik spreek het uit: het knalt neer,
Zonder erst, gemaakt, koud:
Mijn hart kon het niet zeven.Soms zou ik iemand tot me willen trekken,
Dichtbij, dichtbij,
Dichtbij mij in de enge eenzaamheid.
Maar als gebroken vleugels vallen de twee armen neer,
Het verlangen van omhelzen valt neer,
Het ritme van de open armen,
Wordt niet door het hart bepaald.
Mijn hand strek ik uit tot barmhartigheid,
Maar er klopt niets in de beweging,
Alleen het geld schittert: in de hand van de bedelaar.
Een dank klinkt: „Moge Hij je duizendvoud geven…”
Nee, alleen een hart, een beetje hart moge Hij mij geven!Ik vouw mijn handen tot gebed,
En zo smeek ik harteloos – om een hart,
Ik geef mij uitgedroogd aan God,
Of Hij Zijn dauw over mij zou schenken,
En van deze steen een bloem zou doen groeien.Want rampen hebben mij omvangen,
En de rampen zijn niet te tellen,
En mijn zonden hebben mij ingehaald,
En ze zijn niet te overzien.
Zij vallen niet weg, gelijk mijn haren,
En zelfs mijn hart heeft mij verlaten.
Het is er niet, het is er niet.
Het is weggevlogen, vervaagt met de jaren
Oh zonden, zorgen, herfsten en lentes,
Dodelijke uren, dievegge momente,
Grote lot-vogels met ruisende vleugels,
Waar hebben jullie mijn hart gebracht,
Breng mij mijn hart terug, –
Ik wil liefhebben.
Met alle zekerheid zijn de meesten van ons wel eens in een moment van ons leven belandt, welke zo levensecht beschreven worden in dit gedicht. Wanneer door verschillende redenen de kleuren hun glans verliezen zoals een tapijt door de zon verkleurd, en wij merken het niet eens: wij worden onverschillig tegenover de wereld om ons heen, zelfs onze geliefden. Wij krijgen de schubben van uitzichtloosheid over onze geestelijke ogen, daarom kunnen wij ook niet blij zijn, omdat het té vermoeiend is. We zijn moegestreden in deze voortdurende strijd met het leven, anderen, onszelf. Té veel onduidelijkheid, en zelfs de wereld lijkt richting zijn ondergang te gaan.
Onverschilligheid lijkt op het eerste gezicht onschuldig onwetendheid. “Wir haben es nicht gewusst” – zeiden de inwoners van Weimar, toen zij werden geconfronteerd met de verschrikkingen die slechts 10 km van hun stad, in het kamp van Buchenwald jarenlang werden gedaan. Een paar weken geleden was immers ook de gedenkdag van de Holocaust (op 27 januari – de dag van de bevrijding van Auschwitz).
Hoe komt het zover, dat ons eigen overleven onze krachten zozeer in beslag neemt, dat wij geen oog meer hebben voor de ander? Wanner wordt ons hart koud, en wanneer zien wij in dat wij met een koud hart zelf ook niet kunnen leven?
Het leven is vol onbekendheid, en evenmin als u weet wat de richting van de wind is, of hoe het gaat met de beenderen in de buik van een zwangere vrouw, evenmin kent u het werk van God, Die alles maakt. Prediker 11:5. Wij moeten niet alles weten, wij moeten niet het resultaat kunnen voorspellen.
Het zijn precies die periodes waarin wij de grootste onzekerheid ervaren (existentieel, over gezondheid, sociale vragen), dat wij kunnen ervaren waar wij de veiligheid kunnen zoeken: bij God.
Wanneer wij naar de mens alles al geprobeerd hebben, wanneer onze zorgvuldige plannen allemaal mislukken, wanneer wij alleen de muren om ons heen zien…dan is het goed om de vreugde van overgave te ervaren: wanneer wij alleen maar kunnen winnen, omdat we niets meer kunnen verliezen.
Zoek God, en handel volgens Zijn wijsheid (Jak 1: 5) Je hoeft niet te begrijpen hoe hij voor je zal werken, alleen te geloven dát hij dat zal doen. Augustinus zei ooit: de mens gelooft wat hij nog niet ziet. De beloning van dit geloof is dat hij het ook zál zien.
Zijn jullie zo bevreesd? Waarom hebben jullie geen geloof? – dit vraagt Jezus aan Zijn discipelen, nadat Hij de storm stilt. (Markus 4_: 35-41). Maar de angst laat ons de bevrijding niet zien, zoals Petrus ook begint te zakken, nadat hij zijn ogen van Jezus naar de golven wendt. (Matth 14: 22-33)
Maar hoe is dan het vasthouden tóch mogelijk? Hebreeën 11: 1 laat ons zien dat het geloof een vaste grond is van wat men hoopt, bewijs van de zaken die meen niet ziet. Als wij dus verwachten om iets te zien voordat wij dat geloven: is dat geen geloof. Soms hopen wij alleen dat wij ontvangen wat wij aan God vragen in gebed. Geloof is echter geen hoop. Hoop kijkt naar de toekomst. Geloof is echter nu: altijd nu. Het grijpt de voorstellingen van hoop en brengt het in het rijk van heden.
Als iemand zegt: ik geloof dat ik ooit zal genezen – zijn dat geen woorden van geloof, maar van hoop. Geloof zegt: ik ontvang het nu, of: ik heb het al, het moet alleen nog komen.
Zo zegt Jezus: Markus 11:24 Daarom zeg Ik u: alles wat u biddend begeert, geloof dat u het ontvangen zult, en het zal u ten deel vallen. – Hij zegt het niet zodat wij hopen dat wij het ontvangen, maar dat wij het geloven.
En hoe zit het met jouw geloof? Is het een levend geloof, of leeft er alleen maar hoop in jou?
Alleen hoop wat tot geloof wordt, brengt verandering, genezing, bevrijding. Daarom, bid niet alleen met hoop, maar met geloof, en neem aan wat Christus jou aan het kruis van Golgotha verkregen heeft. Romeinen 8:26 En evenzo komt ook de Geest onze zwakheden te hulp, want wij weten niet wat wij bidden zullen zoals het behoort. De Geest Zelf echter pleit voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen.
27. En Hij Die de harten doorzoekt, weet wat het denken van de Geest is, omdat Hij naar de wil van God voor de heiligen pleit.
Zo worden de woorden van Psalm 40 ook tot een lied van dankbaarheid: Psalm 40:2 Lang heb ik de HEERE verwacht, en Hij boog Zich naar mij toe en hoorde mijn hulpgeroep. 3. Hij beurde mij op uit een kuil vol kolkend water, uit modderig slijk; Hij zette mijn voeten op een rots en maakte mijn schreden vast. 4. Hij legde mij een nieuw lied in de mond, een lofzang voor onze God. Velen zullen het zien en vrezen, en op de HEERE vertrouwen. 5. Welzalig de man die op de HEERE zijn vertrouwen stelt. AMEN
Preek van Uzonka Lilla Sólyom, verkondigd te Zwolle, op 12 februari 2023. Vertaald door A. Csongor Kelemen.