God voorziet ons in wat wij nodig hebben

Text: Johannes 6:26–27

Jezus zei: Waarachtig, ik verzeker u: u zoekt me niet omdat u tekenen hebt gezien, maar omdat u brood gegeten hebt en verzadigd bent. U moet geen moeite doen voor voedsel dat vergaat, maar voor voedsel dat niet vergaat en eeuwig leven geeft; de Mensenzoon zal het u geven, want de Vader, God zelf, heeft hem die volmacht gegeven.

Er is een verhaal over een jongetje dat altijd met zijn brood aan het spelen was, leek er niet veel waarde aan te erkennen en altijd er kruimeltjes van maakte en zo het brood verspilde.

Na een tijd verstopte het brood zich en kon het jongetje geen brood meer vinden. Verontwaardigd vroeg hij het aan zijn moeder waar het brood gebleven was. Zijn moeder stuurde hem op pad om het brood te vinden. Eerst ging hij naar de bakker die hem naar de molenaar stuurde die op zijn beurt het jongetje verwees naar de graanboer. Het jongetje raakte steeds vermoeider en toen de boer hem met lege handen wilde laten gaan, brak hij en ging zo hard huilen van honger en van wanhoop dat de boer hem om zijn petje vroeg. Daar kreeg het jongetje wat granen in en moest ermee naar de molenaar die het ging malen. Vervolgens mocht de weg verder voortgezet worden naar de bakker die van de meel brood bakte. Het jongetje begreep hoe veel werk van hoeveel mensen het kostte om zijn brood op tafel te krijgen en speelde nooit meer met zijn brood.

De waarde van een stuk brood kunnen we pas begrijpen wanneer het nodig is maar wij het niet meer hebben. Honger is de beste kok, zegt men, dan zijn we niet meer kieskeurig.

Brood / eten hebben wij nodig om in leven te kunnen blijven maar is de mens niet meer dan alleen vlees en bloed? Hoe kan het dat men onder zeer erbarmelijke omstandigheden toch weet te overleven? Er is toch meer tussen hemel en aarde dan wat we met onze zintuigen kunnen waarnemen of waar wij in onze filosofie van dromen kunnen? (Shakespeare: Hamlet)

Jezus gaf de mensen brood, het was de wonderbaarlijke brood-vermeenvuldiging. En Jezus zegt tegen de mensen om hem heen wanneer ze naar hem zoeken en hem vinden, dat ze dat niet hebben gedaan omdat ze de tekenen gezien hebben maar omdat ze verzadigd werden.

Panem et circenses; Juvenalis schreef, nog lang voordat het Romeinse Rijk werkelijk onder is gegaan: “Vroeger verkochten we onze stem aan niemand. Al een hele tijd heeft het volk de macht afgestaan. Het volk benoemde vroeger militaire bevelhebbers, hoge ambtenaren, legioenen, alles. Nu beperkt het volk zichzelf en hoopt alleen nog op twee zaken brood en spelen”

Wanneer we de geschiedenis van de mens goed onder de loep nemen, kunnen we ontdekken dat een civilisatie aan haar ondergang begint wanneer machtlust en hebzucht de boventoon gaan voeren. Dan is afleiding een zeer effectief middel. Voor een beperkte tijd i.i.g.

Uit Jezus zijn woorden klinkt duidelijk dat de mensen die hem zijn gaan zoeken, het deden vanwege de vervulling van een van hun basisbehoeften. Maar daarmee zitten ze helemaal ernaast want de mens zou meer moeite moeten doen voor voedsel dat niet vergaat en eeuwig leven geeft.

Er is behoefte naar voedsel dat niet opraakt, maar ook naar water van hetzelfde soort; dit zien we uit het gesprek tussen Jezus en de Samaritaanse vrouw (Joh.4.).

Jezus lijkt het te blijven zeggen dat alles met dit aardse leven te maken heeft, is tijdelijk en minder belangrijk is dan wat erna komt. Wij zijn van stof gemaakt, keren we ook terug naar het stof maar het eeuwig leven … dáár gaat het om! Hij, de Mensenzoon zal het geven en dit kan doen doordat hem die volmacht is gegeven door God.

De mensen om hem heen raken genïterresseerd en vragen hoe ze de wil van God kunnen doen. Het antwoord luidt simpel en duidelijk: “Dit moet u voor God doen: geloven in hem die hij gezonden heeft.”

Maar geloven doen we niet zomaar.

En daarom komt de vraag welk wonderteken Jezus kunt verrichten. (Joh. 6:30).

Eerst zien en dan geloven. Zo stond Thomas ook er in (Joh. 20:24–29). Wat Jezus tegen hem zegt, is een reflectie op de mensen in dit verhaal: “Omdat je me gezien hebt, geloof je. Gelukkig zijn zij die niet zien en toch geloven.” (Joh. 20:29)

Jezus lijkt nogal revolutionaire in de ogen van zijn medemens die refereren naar Mozes die brood uit de hemel heeft gegeven aan hun voorouders wanneer hij zegt: “niet Mozes heeft u het brood uit de hemel gegeven, maar mijn Vader; hij geeft u het ware brood uit de hemel. Het brood van God is het brood dat neerdaalt uit de hemel en dat leven geeft aan de wereld.” (Joh. 6:32–33)

Nu willen de omstanders het niet meer weten hoe ze Gods wil kunnen doen maar vragen om dat brood, dat leven geeft aan de wereld en wanneer ze te horen krijgen dat hij het is, het brood uit de hemel, krijgen ze ook te horen dat wie bij Jezus komt, zal geen honger meer hebben en wie in hem gelooft, zal geen dorst meer hebben.

Echter hoort bij de belofte ook de waarheid: “Maar ik heb u al gezegd dat u niet gelooft, ook al hebt u mij gezien” (v.36). Ook al klinkt het heel serieus, vervolgen nog de troostvolle woorden van Jezus: “Iedereen die mijn Vader mij geeft zal bij mij komen, en wie bij mij komt, zal ik niet wegsturen” (v.37) en sluit af met de woorden: “Dit wil mijn Vader: dat iedereen die de Zoon ziet en in hem gelooft, eeuwig leven heeft, en dat ik hen op de laatste dag uit de dood zal opwekken” — woorden die ons doen denken aan de bekende woorden, te lezen in Joh. 3:16.

Wanneer de reactie hierop van de Joden is dat ze de ouders van Jezus kennen en het echt niet kan zijn dat hij uit de hemel neergedaald is, herhaalt Jezus zijn woorden nogmaals alsof  hij de focus wil terughalen of juist verleggen: kijk niet naar datgene wat voor je ogen lijkt te zijn maar verleg je perspectief en zie verder dan je neus lang is.

Want op de woorden, hierop volgend (“Ik ben het levende brood dat uit de hemel is neergedaald; wanneer iemand dit brood eet zal hij eeuwig leven. En het brood dat ik zal geven voor het leven van de wereld, is mijn lichaam“), komt de verontwaardigde vraag: “hoe kan die man ons zijn lichaam te eten geven?” (v.51–52)

Zo meteen mogen wij aan tafel van de Heer om het brood en de wijn tot ons te nemen, die het lichaam en het bloed van Jezus vertegenwoordigen.

Door het nemen van dit brood en deze wijn mogen wij het offer van Jezus tot ons nemen, als het ware betekent dit om één te worden met het offer zelf, met Jezus: in hem gaan wij (ook) dood maar staan wij dan ook op. Hiervoor is het onvermijdelijk om zijn offer, gebracht voor ons, aan te nemen; dat betekent het geloof in hem.

Naast het tot standkoming van de Hongaarse staat, is het nu het feest van het nieuwe brood, dat vieren we vandaag.

Dat er een oogst plaats mocht vinden en wij brood op onze tafel mogen zien.

Wanneer wij hier dankbaar voor zijn, mogen we het niet achterwege laten om te denken aan hen die géén verzekering hebben van het niet tekort komen van brood dit jaar, vanwege droogte of oorlog met de nodige gevolgen ervan.

Zonder het geloof dat God ons voorziet in wat wij voor het leven nodig hebben, is er geen hoop voor de toekomst. Niet voor onze eingen toekomst maar ook niet voor die, van de generaties hierna. Niet voor dit leven en niet voor het eeuwig leven. Laat de aangeboden, uitgestrekte hand niet voorbij gaan: grijp aan die hand die ons redden wil.

Amen

Preek van Uzonka Lilla Sólyom. Verkondigd op de Hongaarse oecumenische dienst in Den Haag, op 28 augustus 2022