Verantwoordelijkheid

Zou het nog nooit gebeurd zijn dat iemand onterecht berecht is?

Nee, we weten wel dat het vaak genoeg gebeurd is. Wat ook voorkomt is dat iemand de schuld van een ander op zich neemt. In het laatste geval is het al dan niet vrijwillig gedaan maar in het eerste zien we een slachtoffer.

Hoe is dat? De schuld dragen over iets waar je niets mee te maken hebt.

Het zijn bekende woorden uit de Tien geboden: “voor de schuld van de ouders laat ik de kinderen boeten, en ook het derde geslacht en het vierde, wanneer ze mij haten” (Deut.5:9). Deze woorden hebben in het Joodse denken na een tijd een eigen leven gaan leiden en de opvatting ervan werd in principe dat een onschuldige gestraft kon worden voor iets wat hij niet heeft gedaan.

Daarom stellen de leerlingen van Jezus aan hem de vraag wanneer zij een man zien, die vanaf zijn geboorte blind is: “Rabbi, hoe komt het dat hij blind was toen hij geboren werd? Heeft hij zelf gezondigd of zijn ouders?” (Joh.9:2).

Deze vraag komt een andere keer ook naar voren: in Lucas 13:1-5; daar benadrukt Jezus het belang van het tot inkeer komen en hier wijst de Heiland met zijn antwoord ernaar dat Gods werk door (de genezing van) die blinde zichtbaar moet worden.

Volgens de toenmalige denkwijze was de ziekte een gevolg van de zonde en geen genezing/gezondheid werd voor mogelijk gezien zonder de vergeving van de zonden (Ps.103:3; Jes.33:24).

Jezus is duidelijk in zijn antwoord: die blinde man was het niet en zijn ouders ook niet die gezondigd hebben; en daarmee wordt het zoeken naar oorzaak weggeveegd want het gaat er om dat het aan het licht komt wie Jezus is en wat hij voor de wereld betekent. Niet iedereen zal het (kunnen) zien want er is er een ‘blindheid’ die erger is dan het fysiek niet te kunnen zien. Aan het einde van het hoofdstuk laat Jezus geen twijfels over waar hij voor gekomen is: “Ik ben in de wereld gekomen om het oordeel te vellen. Dan zullen zij die niet zien, zien en zij die zien, zullen blind worden.”

Jezus verricht een wonder: wanneer hij een man ziet die blind is vanaf zijn geboorte en de bovengenoemde conversatie plaatsvindt, eindigt Jezus met deze woorden: “Zolang het dag is, moeten we  het werk doen van hem die mij gezonden heeft; straks komt de nacht en dan kan niemand iets doen. Zolang ik in de wereld ben, ben ik het licht voor de wereld.”

Hierna spuugt hij op de grond  en met speeksel maakt hij wat modder die hij op de ogen van de blinde strijkt en hem de opdracht geeft om naar het badhuis van Siloam te gaan en daar zich te wassen.

De man deed wat Jezus hem opdroeg en toen hij terugkwam, kon hij zien.

Het is merkwaardig dat sommigen van de buren en de mensen die hem als blinde bedelaar kenden, nu twijfelden of hij het was. En zo gaat deze man vertellen wat er met hem gebeurd is.

Maar hier eindigt het verhaal nog lang niet. Hij wordt meegenomen naar de farizeeërs wiens grootste probleem is dat de genezing op de rustdag plaatsvond. De man wordt als het ware verhoord: hij moet vertellen wat er gebeurd is en darmee gaat het balletje rollen.

De farizeeërs zijn het er niet eens met elkaar over het hoe hierover denken: een aantal zeggen dat het niet van God kan komen omdat de sabbath niet in ere is gehouden. Echter zijn er een paar van deze religieuze mannen die  menen dat iemand die zondig is kan zulke tekenen niet verrichten. Zij richten zich aan de genezen man, vragen het hem wat hij van de gebeurtenis, van Jezus vindt en hij belijdt hem profeet te vinden.

In plaats van het trekken van de conclusies m.b.t. het geloof in Jezus, geven ze een andere richting aan het proces: ze willen verifiëren dat deze man blind was vanaf zijn geboorte en dus zijn ouders moeten komen om dat te bevestigen.

Op dit punt krijgt het verhaal een wending en wordt het woord verantwoordelijkheid heel belangrijk.

Omdat de ouders het weten dat als iemand Jezus belijdt de Christus te zijn, van de synagoge wordt verbannen, verwijzen zij de farizeeërs voor details naar hun zoon, zeggend dat hij al volwassen is, best voor zichzelf kan praten.

Zo wordt hij weer teruggeroepen en krijgt wederom dezelfde vragen gesteld.

Deze man laat zich niet schrikken, sterker nog, jaagt hij de stuipen op het lijf van de farizeeërs door zijn vraag: “Wat wilt u nog meer horen? Wilt u soms leerling van hem worden?” Op zijn conclusie, nl. dat Jezus naar de wil van God handelt, reageren ze met het enige wat ze nog in handen hebben: macht. “Jij, sinds je geboorte een en al zonde, wil jij ons de les lezen?” De farizeeërs bij wie geen verantwoordelijkheid te ontdekken is maar wel paniek en machtsmisbruik, jagen de genezen man weg.

Hoe reageren we erop als er iets zeer ongewoons gebeurt met ons? Bij zeer ongewoon bedoel ik iets wat niet te verwachten was. Dit kan aangenaam zijn maar ook onaangenaam.

Heel mijn wereld is op de kop gaan staan toen ik een vaste aanstelling kreeg. Ik moest inzien dat het voor mij even heftig was als het verliezen van een baan voor iemand anders. Natuurlijk was ik blij! Het probleem leek dat ik zo goed werd in het omgaan met onzekerheden dat het komen van iets dat zekerheid bood, van mij heel veel vroeg. Het kwam goed, hoor.

Die blinde man kon gaan jammeren over het vervallen van zijn vaste inkomen, ten slotte kon hij niet meer bedelen.

Wat zou in hem rondgegaan zijn onderweg naar en terug van het badhuis Siloam?

De naam van Siloam betekent gezondene. Hij werd erheen gezonden door Hem die gezonden is naar deze wereld.

Een gezondene, een boodschapper heeft iets te vertellen. En deze genezen man had heel veel te vertellen!

Hij werd niet genezen door het water maar door degene die hem daarheen gezonden heeft. Meerdere malen lezen we dat Jezus het wonder als het ware op afstand laat gebeuren: de tien melaatsen moesten zich laten zien aan de priesters en werden onderweg daarheen gereinigd (Lucas 17:11-19), de hoveling uit Kafarnaüm krijgt het helende woord voor zijn zieke zoon, op afstand. Het gaat om het contact met Jezus.

De verandering in het leven van deze blindgeborene was zo krachtig dat hij de farizeeërs zonder angst te woord stond. Hij nam de verantwoorde-lijkheid voor zijn woorden, zei wat hij van Jezus vond, nl. dat hij een profeet was.

Als Jezus even later het hoort wat hem overkomen is, nl. het verstoten uit de geloofsgemeenschap, zoekt hij hem op en stelt hem de vraag: “Gelooft u in de Mensenzoon?” en als de man zegt dat hij het zou doen als hij wist wie het was, openbaart Jezus zich voor hem waarop hij zegt: “Ik geloof” en buigt zich voor Jezus neer. Het woord dat gebruikt wordt voor buigen [op de knieën gevallen en aanbidden] is het woord dat in het evangelie volgens Johannes enkel en alleen gebruikt wordt wanneer het gaat over God verheerlijken met respect, passend bij hem.

Jezus is gekomen om het oordeel te vellen. Dit klinkt misschien niet zo leuk. Maar het is ook niet een kwestie van leuk of niet, het gaat over ons. Over het eeuwig leven. Of wij eraan deelnemen.

Het is onze verantwoordelijkheid om onzelf serieus de vraag te stellen of we blind zijn of niet. De farizeeërs dachten echt niet blind te zijn maar dat waren ze wel: door de bomen zagen ze het bos niet meer. Zo ijverig als ze waren in het waken over het niet overtreden van de wetten, raakten ze verblind voor het zien van het Licht, gekomen in de wereld.

De man die blind was omdat hij blind geboren is, werd genezen. Hij kon zien maar nog belangrijker was dat hij in zijn hart het kon (in)zien wie Jezus was en hem ook beleed.

Kunnen wij al zien of zijn wij nog blind? Of konden wij ooit zien en zijn inmiddels verblind geraakt door alles was om ons heen schijnt; in allebei de betekenissen?

Durven wij Jezus te belijden of zijn we toch afhankelijk van hen die ons omringen?

De troostvolle beloftes in het boek Jesaja, eerder gelezen, kunnen ons versterken in het nemen van verantwoordelijkheid, het niet laten gevangen geworden door angst voor anderen die macht lijken te hebben, misschien wel over ons.

“Weldra wordt de geketende bevrijd; hij zal niet sterven, niet afdalen in het graf, het zal hem aan niets ontbreken. Ik, de HEER, jullie God, die de zee opzweep, zodat de golven bruisen, wiens naam is HEER van de hemelse machten, Ik leg je mijn woorden in de mond en bescherm je met de schaduw van mijn hand, Ik die de hemel geplant heb en de aarde gegrondvest, die tegen Sion zeg: ‘Mijn volk ben jij.’” (Jesaja 51:14-16)

Vertaling van de Hongaarse preek van Sólyom Uzonka Lilla, verkondigd te Zwolle, op 14. augustus 2022