Mijn reis naar Zevenburgen
In 1984 organiseerde de faculteit der Godgeleerdheid van de Universiteit van Groningen een studiereis naar Hongarije en Roemenië. We hielden ons bezig met de dialoog tussen Marxisme en Christendom en natuurlijk probeerden we ook contacten te leggen met de kerken in deze landen.

Ik zat in mijn tweede jaar en genoot enorm van die reis. Vooral Roemenië maakte een grote indruk. Ik weet nog goed hoe donker het overal was, toen we aankwamen in de hoofdstad Boekarest. En ook hoe er in het hotel waar we logeerden pas warm water kwam, toen we geklaagd hadden. De winkels waren na genoeg leeg en de mensen op straat keken altijd weg, opdat we maar geen contact zouden leggen. Tegelijkertijd was er ook de prachtige natuur met schilderachtige kleine stadjes en fantastische Roemeens orthodoxe kloosters.

Roemenië fascineerde me, veel meer dan Hongarije. Hoe zou het zijn om hier te wonen? Om Christen te zijn? Wat zou de mensen echt bezig houden?
Twee jaar later kreeg ik de kans om een antwoord op die vragen te vinden toen onze landelijke protestantse kerk studenten zocht om in Oost-Europa theologie te gaan studeren. Ik meldde me aan en bij gebrek aan een echtpaar (want het was de gewoonte dat er een studenten-echtpaar naar Roemenië ging) mocht ik in 1986 naar Cluj af reizen om daar aan het protestantse theologische instituut te gaan studeren. Dit instituut is de predikantenopleiding voor de calvinistische (reformierte), de lutherse en de unitarische kerk in Zevenburgen. De leden van deze kerken zijn (bijna allemaal) Hongaren.
In Zevenburgen wonen om en nabij de 2 miljoen Hongaren en helaas is de relatie met de Roemenen gespannen. Onder het communisme werden de Hongaarse kerken dubbel geraakt: vanwege hun geloof én vanwege hun Hongaar-zijn. En terwijl ik me in het voorjaar van 1986 voorbereidde op het grote avontuur, kwam het bericht dat ik geen visa kreeg voor een verblijf aan het instituut.

Alle pogingen vanuit Nederland om de Roemeense regering op andere gedachten te brengen strandden, met als gevolg dat ik in de herfst thuis bij mijn ouders zat. Toen kwam de initiatiefnemer van de studentencontacten, Hebe Kohlbrugge, op het idee om de Hongaarse calvinistische kerk in voormalig Joegoslavie te vragen of ik niet bij hen zou mogen logeren tot ik naar Zevenburgen af kon reizen? Zo kon ik alvast met de taal en de cultuur kennis maken.
Gast bij ds. Andel. — Zo is het inderdaad gegaan: in oktober kwam ik aan in Osijek, in het huidige Kroatië. Daar werd ik zeer gastvrij ontvangen door de predikant en zijn gezin.

Károly en zijn vrouw Ilona hadden het, als domineesgezin met vier kleine kinderen, niet breed. De pastorie was een groot en tochtig (hoge stookkosten) en het traktement laag. Ilona werkte zich een slag in de rondte in de enorme moestuin om rond te kunnen komen. En toch was de student uit Nederland van harte welkom. Ook nu er een extra mond gevoed moest worden en een aparte kamer verwarmd.

Meer dan drie maanden lang bleef ik in Osijek. Ilona en ik werden goede vriendinnen. Zij sprak alleen Hongaars en dat hielp mij om de taal snel te leren. We gebruikten de bijbel als leerboek. Als ze iets uit wilde leggen, zocht ze een Schriftgedeelte waarin dat woord voorkwam. Ik keek dan in mijn eigen bijbel en zo konden we al snel over van alles en nog wat praten. Ilona maakte mij ook wegwijs in mijn nieuwe omgeving. Ik leerde van haar hoe de mensen leven en hoe het in de kerk reilt en zeilt. Ik weet nog goed hoe ik voor de eerste keer in mijn leven zuurkool maakte. Met het hele gezin schaafden we de witte kolen. Dat koolschaafsel kwam in een grote plastic ton met water en zout en zo kon het gisten tot zuurkool. Alles ging hier anders dan ik gewend was. Reizen naar het buitenland was problematisch vanwege visa, er waren nog geen smartphones en/of computers, ja zelfs geen vaste lijnen op heel veel plaatsen. In die tijd schreef ik elke week een brief naar mijn ouders en vrienden in Nederland. Maar mede hierdoor sprak ik na drie maanden al wel zo goed Hongaars, dat ik een kleine voordracht in die taal kon houden op een landelijke bijeenkomst voor vrouwen en zo raakte ik thuis in dat land en in die kerk.

Uiteindelijk bleef ik twee jaar, want ondertussen bleef de Roemeense regering onvermurwbaar. Contact met Hongaarse kerken was taboe. Ik kreeg geen visum. Dat jaar niet en het jaar daarop ook niet. Pas toen in december 1989 het communisme ook in Roemenië viel, kwam er beweging in de zaak. Begin januari 1990 werd ik opgebeld door Hebe Kohlbrugge, en in het voorjaar kwam ik, midden in de nacht, dan eindelijk aan in Cluj, waar het welkom wederom overweldigend was!

Ik ben die zomer nog teruggegaan naar Nederland om mijn studie theologie af te maken, maar in september 1990 kon de studie in Cluj beginnen. Het was een fascinerende en chaotische tijd. Er was blijdschap alom vanwege de nieuw verworven vrijheid. Op het instituut betekende dat allereerst dat er in een half jaar 100 (!) nieuwe studenten werden aangenomen. (Tijdens het communisme mochten er maar 7-8 studenten per jaar toegelaten worden en daardoor was er een groot tekort aan predikanten). Er was natuurlijk niet genoeg ruimte voor zo’n plotselinge groei, en daar kwam nog bij dat er bijna dagelijks Nederlanders op de stoep van het instituut stonden. Die kwamen hulpgoederen brengen en vroegen dus ook veel aandacht. Doordat ik al goed Hongaars sprak, en al wat wist van het leven in Oost-Europa, voelde ik me al snel thuis. Niet in de laatste plaats omdat ik door heel veel gemeenten werd uitgenodigd om te komen preken. Met mijn oude Renault 4 croste ik zo al snel het hele land door. Wrang detail daarbij is, dat ik nooit hoefde te wachten voor benzine. Daaraan was nl. een groot tekort in die beginjaren, maar terwijl de burgers van Roemenië daarvoor in de rij (vaak tot wel 24 uur lang) moesten staan, mocht ik als buitenlander altijd voorgaan en als eerste tanken.

Voor mij persoonlijk waren het jaren waarin ik veel geleerd heb: over de mensen in (voormalig) Joegoslavië en Roemenië, over het vreemdeling-zijn hier op aarde, over gastvrijheid, over het leven in twee culturen, over mijzelf, over God en nog veel meer. En het belangrijkste: ik heb er goede vrienden aan overgehouden.

Mijn weg naar Zevenburgen verliep anders dan gepland maar heeft me mede gevormd tot wie ik nu ben.

Ik besluit mijn verhaal daarom met het eerste lied, dat Ilona mij in het Hongaars leerde. Over God, die ons vertrouwen nooit beschaamd, ook als wij niet alles begrijpen, wat er om ons heen, en met ons gebeurt.
Az Úr csodásan működik
De útja rejtve van
Tenger takarja lábnyomát
Szelek szárnyán suhan.
Mint titkos bánya mélyiben,
Formálja terveit
De biztos kézzel hozza föl
Mi most még rejtve itt.
(De Heer werkt wonderbaarlijk,
maar Zijn weg is verborgen;
De zee bedekt zijn voetafdrukken,
en Hij glijdt op de vleugels van de wind.
Hij maakt zijn plannen als in de diepte van een geheime mijn.
Maar wat nu nog verborgen is,
brengt hij met een zekere hand naar boven)
Eredetileg megjelent a Zwollei Harangszó 2021/3-4. számában, mely teljes terjedelmében letölthető itt.