Levensgeschiedenis Erzsébet Végh-Jakos

Onze moeder werd geboren in Boedapest (Hongarije) op 23 september 1931. Ze bezocht de lagere school in Alsónémedi, waar haar vader predikant was. In de jaren ’30 ging ze vaak met vakantie naar Dantzig, waar haar grootvader havenpresident was. Ze vertelde van heerlijke vakanties aan de Oostzee, waar haar grootvader een huisje had in Zoppot. Op het strand zochten ze dan barnsteen. Ze vertelde ook, dat ze het eerste kanonschot van de tweede wereldoorlog heeft gehoord in Dantzig (1 september 1939; achteraf blijkt echter dat zij en haar moeder een paar dagen vóór het uitbreken van de oorlog naar Hongarije afgereisd zijn). De familie moest toen hals over kop terugreizen naar Hongarije. In de oorlog was ze in Boedapest (Boeda), waar ze de Russische belegering van de stad meemaakte (1944/1945). Dagenlang zaten ze in de schuilkelders. De vrouwen waren bang voor de Russische soldaten, die je beroofden en verkrachtten. Na de lagere school bezocht ze het Baár-Madas meisjesgymnasium in Boedapest, waar ze ook haar eindexamen haalde. Na de oorlog grepen de communisten met behulp van de Russen de macht in Hongarije (1949) en vonden onze grootouders het verstandig, dat ze het land verliet en niet verder zou opgroeien onder een communistisch regime. Het geval wilde, dat onze grootmoeder van Nederlandse afkomst was en dat haar vader op dat moment Nederlands ambassadeur in Israël was. Daarom ging onze moeder voor een jaar bij hen in Israël wonen (1949-1950). Ze vond het een geweldige tijd. Ze genoot van de pioniersgeest van de joden. Ze ontmoette ook vooraanstaande politici als president Chaim Weizmann, Golda Meir (later minister van buitenlandse zaken en premier) en David Ben Goerion (premier). Na dat jaar vertrok ze naar Nederland om daar theologie te gaan studeren aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. Ze ging inwonen bij een vriendin van onze oma in Bussum. Ze reisde dus op en neer naar Amsterdam. In die tijd leerde ze onze vader kennen, die ook theologie studeerde aan de VU en die bijna klaar was met zijn studie. Onze vader was ook een Hongaar, die voor de studie naar Nederland was gekomen. In 1952 trouwden ze in Voorburg en korte tijd later verhuisden ze naar Wons (Friesland), waar onze vader dominee werd. Als vrouw van de dominee moest ze ook voorzitter van de vrouwenvereniging worden, terwijl ze nog niet zo goed Nederlands sprak en al helemaal geen Fries. In deze periode werden Hans en Gergely geboren (1953, resp. 1954). In Wons bleven mijn ouders maar kort wonen. Daarna gingen ze naar Andijk (Noord-Holland). Daar werd Ilona geboren (1957). In de Andijkse periode maakten ze de teleurstelling mee van de mislukte Hongaarse opstand (1956). In 1959 verhuisden we naar Boechout (België). In België (Mortsel) werd Gerda geboren (1960). Onze moeder was steeds lid en of voorzitter van de vrouwenvereniging van de kerk. In 1965 verhuisden we naar Amsterdam. Hier haalde onze moeder het diploma machineschrijven. Ze bezocht ook veelvuldig het Goethe Instituut, waar ze ondergedompeld werd in de Duitse cultuur. Ze volgde ook een cursus Duits. In 1971 verhuisden we naar Aalsmeer. Vanuit die plaats gaf ze lessen machineschrijven op een school in Woerden. In Aalsmeer had ze het naar haar zin en ze vond het jammer, dat mijn vader weer een beroep had aangenomen, nu naar Scheveningen. Daarheen gingen ze in 1977. Alleen Gerda ging mee. De andere kinderen waren al het huis uit gegaan, hetgeen onze moeder moeilijk vond. In Den Haag genoot ze van het culturele en kerkelijke leven. Ze was actief in het CDA-Vrouwenberaad. Ze volgde cursussen burgerschapskunde. Ze was ouderling. Onze ouders gingen naar concerten. Ze genoten van de stad. Er waren ook veelvuldige contacten met de Hongaarse ambassade in die stad. In de Haagse periode, toen de kinderen het huis uit gingen, ging ze haar doctoraal studie Fins-Oegrische talen aan de Universiteit van Groningen doen. Ze was de eerste, die in dat vaak een doctoraal behaalde. Ze schreef een scriptie over Margit Kafka onder leiding van professor Antal Szivirszki. Daarna heeft ze jaren gewerkt als tolk en vertaalster Nederlands-Hongaars of Hongaars-Nederlands. Onze ouders hebben jarenlang aan de Zilverschoonstraat gewoond, tot het niet meer ging. Er moest steeds meer hulp komen, later ook dag en nacht. Enkele jaren geleden werden ze opgenomen in “Ridderspoor” in Hilversum. Hier gingen onze ouders verder achteruit. Toen onze vader in 2016 overleed, was dit een klap voor onze moeder. Ze miste haar man. Ze ging geestelijk nog meer achteruit. Wel merken we dat ze haar Hongaarse roots niet vergeten is. Toen Hongarije in 1990 vrij werd, werd wel eens aan onze ouders gevraagd: “Gaan jullie nu terug naar Hongarije?” Het antwoord was: “Nee, onze kinderen wonen hier en we zijn vernederlandst”. Wel keken ze vaak en met veel plezier naar de Hongaarse televisie via de schotel.

Ze vertelde graag over haar heerlijke jeugd: over de pastorie in Alsónémedi met de mooie tuin met de vruchtenbomen, de heerlijke maaltijden, die buiten geserveerd werden, bv. bij bruiloften en partijen. Ze vertelde over vakanties in Dantzig en haar tijd in Israël. Onze ouders hebben ons Nederlandstalig opgevoed. Ze waren bang, dat, als ze dat niet deden, we niet zouden integreren in de Nederlandse maatschappij. Wel leerde onze moeder ons Hongaarse liedjes, terwijl ze ons begeleidde op de piano. Later heb ik (Hans) van haar ook pianoles gehad.

Onze moeder was altijd een gelovige vrouw. Ze ging elke zondag twee keer naar de kerk. Ze las ons voor uit de kinderbijbel. Voor de vrouwenvereniging verzorgde ze vaak inleidingen. Ze vertrouwde op God in haar wisselvallige leven. Op het moment dat ik dit schrijf wordt ze verzorgd in huize “Ridderspoor” in Hilversum.

Drs. Hans Végh, emeritus predikant, Bonairé, 16.10. 2020

Dit artikel was oorspronkelijk gepubliceerd in nummer 2020/10 van de Zwollei Harangszó, die in zijn geheel hier gedownload mag worden.