Waar is uw broeder?

Textus: Genesis 4: 1-13 (Kaïn en Abel)

Laat ik beginnen met een moment uit ons gezin. Het is gebeurd toen onze dochter Mirjám nog maar een paar maanden oud was, en Benjámin zo’n 4 jaar oud. Hij ontdekte dat hij zijn zusje pijn kan doen. Hij beet haar eens in haar handje – een afdruk van zijn tanden was zichtbaar. Ik dacht: dit moet ik streng aanpakken. Dus ik hield hem voor haar neer, liet haar huilende gezicht en haar wondje zien en zei: “Zie je, ze heeft pijn. Dat heb jij gedaan!” En wat was daarop zijn reactie? Hij kneep haar nog eens in de wangen. Ze huilde harder. En ik… ik werd boos. Ik zette haar neer, huilend, en stuurde hem naar de gang. Voor het eerst van zijn leven. En daar stond ik. Tussen twee kinderen. Mijn hart was verscheurd. Ik wist niet wat ik erger vond? Dat een kind van mij het slachtoffer was? Of dat een kind van mij de dader was?

Toen dacht ik: hoe groot had het verdriet van de Heere God geweest moeten zijn, toen Kain zijn broer Abel doodde? Beiden waren van Hem. Bij de geboorte van Kain zegt Eva: “ik heb een man gekregen van God”. Dus ook Kain was van hem, en hij zou het zijn die de allereerste moord onder mensen zou begaan. Onder broers nog wel. En dan stelt God die indringende vraag aan Kain: “Wat hebt u gedaan? Het bloed van uw broeder roept tot Mij vanuit de aardbodem.” In die vraag zit Gods pijn. Niet alleen om Abel, die gestorven is, maar ook om Kain, die gezondigd heeft. En toch, ondanks alles, zien wij in deze geschiedenis dat God de dood van Abel niet gelijk met Kains dood vergeldt. Kain wordt niet meteen gestraft met de dood. Sterker nog, God beschermt hem tegen wraak van anderen. Hij geeft zelfs een teken om hem te behoeden.

En dat is wonderlijk, gemeente. Want Kain is nou echt geen toonbeeld van berouw. Hij werd gewaarschuwd vooraf. Hij liegt over zijn daad. Hij neemt geen verantwoordelijkheid. Hij toont geen berouw over wat hij gedaan heeft, hooguit dat hij bang is voor de straf. Dus hij is echt niet iemand wie je vergeving zou gunnen. En toch… God spaart hem. God geeft hem tijd. Tijd tot inkeer. Net als wij met onze kinderen doen: als ze iets fout doen, sturen we ze soms even weg. In de gang. In de hoek. Niet om hen te haten, maar om hen de kans te geven om na te denken. En als ze dan terugkomen met spijt, is er herstel mogelijk. Zo handelt God ook met Kain. Toch lezen we niet of hij ooit berouw toonde, het laatste wat we horen over hem is: “Kain ging weg van het aangezicht van God.” Maar dat verandert niets aan het feit dat God hem eerst genade gaf. Tijd gaf. Want als straf alleen aan God toekomt, dan ook genade.

En dan komt de vraag tot ons. Net zoals God Adam vroeg: “Waar ben je?”, zo vraagt Hij aan Kain: “Waar is uw broeder?” Hij roept ze tot verantwoordelijkheid. En deze vraag klinkt vandaag ook aan ons: Waar is uw broeder? Adam schuilt zich weg. Kain antwoordt ontwijkend, bijna spottend: “Ben ik mijn broeders hoeder?” En juist dát maakt zijn schuld duidelijk. Want ja, hij hoort wel degelijk zijn broeders hoeder te zijn. En deze oproep klinkt ook naar ons. Wij dragen verantwoordelijkheid voor elkaar. Voor de zwakken. Voor de slachtoffers. Voor de mensen om ons heen. Dat is meer dan een morele, het is een geestelijke opdracht. Om op te komen voor hen die niet voor zichzelf kunnen opkomen.

Maar God gaat nog een stap verder. Hij zendt Zijn Zoon, Jezus Christus. En door Jezus stelt Hij diezelfde vraag opnieuw, maar dan met een nieuwe lading: Waar is uw broeder, de zondaar? Want voor wie kwam Christus? Niet voor de gezonden, maar voor de zieken. Niet de rechtvaardigen, maar de zondaren. En dat betekent dat onze verantwoordelijkheid zich uitstrekt – niet alleen naar slachtoffers, maar ook naar daders. Zelfs naar degenen die ons zelf pijn hebben gedaan.

Jezus zegt: “Heb je vijanden lief. Bid voor wie je vervolgen.” En dat is niet slechts een ideaal – het is een oefening. Dietrich Bonhoeffer gaf zijn studenten deze oefening: “Denk aan iemand die je irriteert of die je haat. En bid dan voor die persoon. Niet dat hij verandert, maar dank God voor hem. Doe dit elke dag, een week lang.” En wat bleek? Na een week merkten die studenten dat ze die persoon niet meer zo ijverig haatten. Ze zagen hun fouten nog wel, maar ze zagen ook hun eigen kwetsbaarheid. Ze beseften: ik ben eigenlijk zelf ook niet zo anders. En dat is de les: Als ik voor mezelf Gods genade nodig heb, moet ik die ook aan mijn vijand gunnen.

Gemeente, dit opent onze ogen. Want we maken zo makkelijk onderscheid: Die is een atheïst – mijn broeder niet – ben ik niet verantwoordelijk voor. Die is een moslim – mijn broeder niet. Een trans persoon? Mijn broeder niet. Een complotdenker? Mijn broeder niet… Een gokverslaafde, een roddelaar, een overspelige – mijn broeder niet. En zo gebruiken we de zonde niet als waarschuwing, maar als een checklist om mensen die ons wellicht niet aanstaan buiten te sluiten. Terwijl…er is niemand, ook hier niet, die niet op minstens één punt faalt. En dus blijft er voor ons allemaal maar één hoop: terugkeren naar de Vader als verloren zonen en dochters. Eigenlijk is dit het enige fundament waarop alle mensen elkaar op gelijke hoogte kunnen ontmoeten: om te zeggen dat de ergste zondaar onder ons, en de meest betrouwbare, lovenswaardige persoon…Gods genade nodig heeft. En omdat Jezus dat voor ons heeft verkregen, vraagt Hij van ons dat wij het ook anderen toewensen. Dat wij het als onze verantwoordelijkheid zien om aan anderen bekend te maken. God houdt van Abel, het slachtoffer – en Hij zal voor gerechtigheid zorgen. Maar dat deed Hij niet door Kain te doden, maar door Zijn eigen Zoon aan het kruis te laten sterven. En zo is het bloed van Abel verzoend door het bloed van Christus. En God houdt ook van Kain, de zondaar. En ook zijn zonde is gedragen aan het kruis. Daar is vergeving, zelfs voor de grootste schuld.

Weet u wat er bij ons thuis gebeurde, na vijf minuten in de hoek? Mirjám was rustig. En Benjámin zei: “Ik zal het niet meer doen. Ik ben nu lief.” En hij mocht terug. Hij knuffelde eerst mij, toen zijn zusje. En zij? Ze was eerst nog bang. Maar hij deed haar niets meer. En vijf minuten later speelden ze weer samen. Broer en zus, zoals het hoort. Ik geloof – ik hoop – dat het ooit ook in het Vaderhuis zo zal zijn. Dat mensen die elkaar pijn gedaan hebben, in eeuwige vrede zullen samenleven. Broers en zussen, verzoend door het kruis van Christus. Maar tot die dag klinkt die ene vraag nog steeds: Waar is uw broeder? Waar is uw zuster? AMEN En met die vraag mogen wij ons tot elkaar keren, zoals God zich tot ons gekeerd heeft. Amen.

Vertaling van een preeek van Csongor A. Kelemen, verkondigd op 11 mei 2025 in de Lutherse Kerk te Zwolle