De werkers van het laatste uur – Mattheüs 20: 1-16

Elke keer als iemand gedoopt wordt, of het nou een kind of volwassene is, is diegene voor een korte tijd het jongste lid van de Christelijke kerk (zeker totdat ergens elders op de wereld een ander persoon gedoopt wordt). Vandaag mogen wij niet alleen maar in onze gemeente, maar heel de Christelijke kerk een nieuwkomeling verwelkomen in de persoon van Judith. De gelijkenis die wij gelezen hebben vertelt een klein beetje over die gemeenschap waarin zij terecht komt. Maar ook een beetje daarover hoe wij haar, als ’jongste lid’ moeten verwelkomen. Hoe moeten wij iemand verwelkomen die een ’werker van het laatste uur’ is? Met de blijde roep: wat geweldig dat jij er ook bent! Welkom! Of is het: hé, hé! Dat heeft lang genoeg geduurd! Of misschien zoals een oude docent dat tegen ons zei als wij te laat waren: Je bent te laat! Zitten, en mond dicht!

Jezus beschrijft in Zijn gelijkenis is hetzelfde gevoel: de werkers die vanaf de ochtend in de wijngaard waren, krijgen aan het einde van de dag hetzelfde loon als diegenen die alleen het laatste uur meegewerkt hebben. Dus: iemand die op eigen verdienste, eigen rechtvaardigheid staat, misgunt de beloning aan diegene die het uit vrije genade krijgt.

Deze gedachte komt steeds terug in de gelijkenissen van Jezus. Ook in gelijkenissen waarin wij denken dat het hoofdaccent ergens anders op ligt. Bijvoorbeeld: de gelijkenis van de verloren zoon leren wij een genadige vader kennen, die Zijn zoon na zo veel zonde en schande, van de troggen van de varkens terugverwacht. Of in de gelijkenis waar de Koning, die zijn knecht 10.000 talenten schuld kwijtscheldt, die het nooit had kunnen verdienen. Of hier de eigenaar van de wijngaard, die evenveel loon geeft aan allen. En wat is dan onze reactie, als wij dit lezen? ‘Wat een liefdevolle Vader! Wat een barmhartige Koning! Wat een vrijgevige Heer!’ – en wij staat versteld van de ondoorgrondelijke, vrije genade die in deze gelijkenissen eenduidig verwijst naar de genade Gods voor arme zondaars. Natuurlijk, omdat wij ons veel meer willen identificeren met de ontvangers van Gods genade.

Maar dan komt de pijnlijke spiegel in al deze gelijkenissen: Want in de gelijkenis van de verloren zoon is daar ook de tweede zoon – die zijn broeder de liefde van hun vader misgunt. En in de gelijkenis van de koning die zijn slaaf zijn schuld kwijtscheldt, lezen wij dat de slaaf niet hetzelfde bij zijn schuldenaar doet. En hier zien wij de arbeiders die de heer als onrechtvaardig omdat de werkers van het laatste uur evenveel loon krijgen als zij.

En weet u waarom ik zeg dat deze spiegel pijnlijk is? Omdat wij ze eigenlijk ook wel gelijk geven. Wij begrijpen deze mensen volledig. En wij zouden het oneerlijk vinden…en onverantwoord…en onterecht wat met ons gebeurt…en wij zouden het dwaasheid vinden als wij ons recht niet zouden opeisen. Volgens onze wetten, onze rechtvaardigheid, onze logica, staan wij in het recht! Wij hebben toch zo veel meer daarvoor geofferd!

Terwijl Jezus met deze gelijkenis op een van de ‘sola’s van de Reformatie wijst: Sola gratia! Alleen genade! Maar wij moeten het met Paulus samen zeggen Romeinen 9:16 Zo hangt het dan niet af van hem die wil, ook niet van hem die hardloopt, maar van God Die Zich ontfermt.  – En genade is van God alleen om vrij te geven: Hoe zegt de heer des huizes in de gelijkenis: Of is het mij niet geoorloofd met het mijne te doen wat ik wil? Of zijn jullie misgunnend omdat ik goed ben?

Jezus spreekt deze gelijkenis precies na het moment wanneer Jezus spreekt met de rijke jongeling, die een bijna volmaakt leven heeft geleid, maar toch één ding had, wat hij niet achter kon laten: zijn aardse bezittingen. En dan komt een van de discipelen, Petrus, die zegt: Zie, wij hebben alles verlaten en zijn U gevolgd: wat zal ons deel zijn? Misschien dat Jezus in de woorden en het hart van Petrus heeft gezien, dat hij een beetje meer op zijn eigen werken, en een beetje minder op Jezus ging vertrouwen – en daarom klinken de woorden aan het einde van Hoofdstuk 19: Maar veel eersten zullen laatsten zijn, en veel laatsten zullen eersten zijn.

Jezus wijst erop dat de logica van het Koninkrijk van God zo veel anders is als onze hier, dat wij ons beter niet daarnaar kunnen richten wat de eeuwigheid betreft. Diegenen die in deze wereld veel eer en respect ontvangen…het kan zijn, dat dat God niet welgevallig is. Of juist andersom, mensen die helemaal geen eer en respect ontvangen, kunnen door God beloond worden. Dus kortom: de logica van de wereld is niet te vertrouwen wat de eeuwigheid betreft.

En dan komen wij bij de missionaire kant van deze preek, deze dienst, deze zondag…De Heere mist nog werkers. En Hij is erop uit…om werkers te zoeken voor Zijn wijngaard. En het mag duidelijk zijn dat dat zo is, want: hoort u maar: Zijn roepstem klinkt wanneer u Zijn woord opent. Zijn roepstem klinkt wanneer Zijn woord verkondigd wordt. En als u zijn roepstem hoort, verhard dan uw hart niet. Want wij weten niet hoe lang hij nog blijft roepen… Aan begin van de eeuwige sabbat zal hij zeker geen werkers meer zoeken. Maar elke dag tot die sabbat wél. En er klinkt een duidelijke oproep voor ieder die Zijn roepstem voor het eerst hoort: komt, want er is nog plaats in de wijngaard, en…en U zult ontvangen wat rechtvaardig is! Wat is rechtvaardig? Voor elk en ieder: hetzelfde, de verzoening door het offer van Jezus Christus, en Zijn rechtvaardigheid en Zijn genade!

Dat is hetzelfde voor diegene die vandaag voor het eerst over Jezus hoort…en hetzelfde voor iemand die elke zondag onder het gehoor van het woord is. Het is hetzelfde voor diegene die nog nieuw is in de kerk…en hetzelfde voor iemand die al heel zijn leven trouw is aan Zijn kerk, Zijn gemeente, Zijn God. Het is hetzelfde voor iemand die uit het midden van de zonde is gerukt, en iemand die zoals die rijke jongeling: vanaf mijn jeugd af aan volgens Gods geboden leeft. Of heeft de een soms de genade méér verdiend dan de ander? De onmogelijkheid ligt al in de vraag: “genade verdienen”. Als het verdienste is, is het geen genade. Als het genade is, is het geen verdienste. Deze genade is hetzelfde voor diegene die hier is, en diegene die niet hier wil zijn. Het is de oproep: komt, want er is nog plaats in de wijngaard!

Een beroemde atheïst, Penn Jillette heeft ooit gezegd: Ik ben het absoluut niet eens met Christenen, of met het Christelijke gedachtegoed, maar als iemand dat wil geloven, laat ik hem in z’n waarde. Maar ik kan geen respect hebben voor een Christen die niet evangeliseert. Waarom? Als je echt gelooft dat er eeuwig leven is voor iemand die gelooft in Jezus Christus… En als je echt gelooft dat er eeuwige dood is voor iemand die niet gelooft in Christus … dan zou je alles eraan doen dat ik, die niet geloof ook mijn leven aan Christus geef. Want als je maar zegt: tja, iedereen moet het maar zelf weten… je moet iedereen maar in z’n waarde laten … dan betekent het dat het je niet uitmaakt dat ik verloren ga.

Natuurlijk is zijn kijk op het geloof enorm simplistisch…want het geloof kan natuurlijk niet door een ander gegeven worden, nog geforceerd worden – het is altijd een gave van God door de Heilige Geest. Maar hij maakt een sterk punt: de manier waarop wij het zendingsbevel van Christus begrijpen – om alle volken tot discipelen maken laat heel veel zien van hoe wij ons verhouden tot het geloof. Want ook al is er een ongekende inclusiviteit in het Evangelie: voor Jood en heiden, voor Farizeeër en zondaar hetzelfde: bekeert u, want het Koninkrijk is nabij…is datzelfde Evangelie ook wel erg scherp en exclusief. Jezus zegt: er is geen andere weg tot de Vader dan door mij. En dezelfde God zegt in Zijn verbond met het volk Israël: gij zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben. En dit is een paradox. Een paradox wat Jezus hier ook beschrijft: Velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren.

En dat is het juist: een Christen moet zijn missie niet zien als een opdracht. Maar als een manier van bestaan. Want als het een opdracht is…denken wij alleen maar na over de middelen, goed uitgewerkte plannen, aandachtig beleid, acties een heel veel werk. Maar als het een manier van leven is…dan komt het voort uit een veranderd hart, en een veranderd leven. Dan kán het ook niet anders, dat een Christen een getuige wordt van het werk van Christus.

En dan komen wij terug op onze vraag: hoe moeten wij ons verhouden tot diegenen die als laatsten erbij zijn gekomen, die de werkers van het laatste uur zijn? Laat ik het anders vragen: wat zou de juiste houding zijn geweest van de werkers van het éérste uur, toen zij zagen dat iedereen dezelfde beloning krijgt? Wij hebben al gezien wat de verkeerde houding is: nee, die laatsten die mogen niet hetzelfde krijgen! Een nog slechtere reactie zou zijn om te zeggen: nou, als het zó kan, dan doe ik morgen niet mijn best! Maar het beste zou zeggen om tegen de werkers van het laatste uur te zeggen: Zien jullie wel wat voor een geweldige plek dit is! Zien jullie wel wat een geweldige heer dit is! Zullen wij morgen weer terugkomen?

En dit is – en hier sluit ik mee af – ook zo mooi verborgen in deze gelijkenis. Als Jezus iets zegt in zijn gelijkenissen, heeft het dikwijls altijd een diepere betekenis. Wat is het loon van de arbeiders? Één penning. Één denarius. Dat wil zeggen: het dagloon van een arbeider. Of je vroeg komt of laat…je krijgt hetzelfde. Genoeg om één dag door te kunnen. Als je morgen ook wilt leven…moet je terugkomen. Want er is genade in overvloed. En er is ook nog werk zat. Voordat de eeuwige rustdag begint. AMEN

Preek van Csongor Attila Kelemen, Zwolle, 22 augustus 2021